Zuid Laos is, op een aantal typische highlights onder budget backpackers na, redelijk onontgonnen gebied voor reizigers. Attapeu is eigenlijk niet veel meer dan een kruising van een paar wegen en wat huisjes, in de dorpjes in de omgeving hebben veel mensen nog nooit Europeanen gezien en kinderen zijn hier gewoon bang voor ons. Na een paar dagen rondtuffen op de motorbike gaan we weer Noordwaarts, via Tad Lo naar Savannakhet. Ook daar merken we geregeld hoe de tijd in Zuid Laos nog altijd stil staat, zeker zodra je ook maar een pas van de gebaande paden afwijkt.
De Bus naar Tad Lo
In alle vroegte gaan we naar het busstation aan de rand van Attapeu. Zo rond half 8 zal er een bus vertrekken en wij willen mee! Het busstation is stoffige zandvlakte omringd met gammele marktkraampjes met alles wat je ’s ochtends liever niet wil ruiken. Als wij daar aankomen wacht de bus naar Thateng al. Er zit nog niemand in, maar als we instappen wacht ons een verrassing: de onderste meter van het gangpad is bedekt met zakken rijst, 3 lagen dik en zo’n zak of 50 in totaal. Iedereen die de bus in wil moet over al die zakken heen scharrelen naar z’n plekje, maar niemand kijkt daar raar van op. De bus doet hier immers al jaren dienst als goederentrein.
De bus van Attapeu naar Thateng in Zuid Laos doet al jaren dienst als goederentrein
Bijna 4 uur boemelen later komen we in Thateng aan, het dichtst bij onze plaats van bestemming dat deze buslijn zal komen. Hoe we precies verder moeten, die laatste 20 kilometer naar Tad Lo, kon niemand ons gisteren vertellen in Attapeu, dus we besluiten eerst eens met onze duim omhoog te gaan staan aan de weg in de goede richting. Na zo’n kwartier staan begint onze duim toch wel wat oververhit te raken in deze warmte, en wijzelf eigenlijk ook wel, maar verkeer in de goeie richting hebben we tot dan toe nog niet gezien. Een eindje terug staan wat mensen, waarbij we met ons beste Lao-vocabulaire navraag doen, en we worden een achteruit-zandpaadje in gestuurd. Tot onze verbazing staat daar een songthaew, klaar voor vertrek. We springen snel achterin en hotsend en klotsend rijden we de beroerde weg uit, waaraan we eerder hebben staan liften. Een kwartier later houden we halt bij een t-splitsing: wij moeten hier nog een kilometer of 8 naar links, terwijl de songthaew rechtsaf gaat. Of we maar willen uitstappen.
We lopen alvast een stuk in de goeie richting, vastbesloten om het eerste voertuig dat langsrijdt aan te houden. Een kilometer later is er nog steeds niks te zien of te horen, op een enkel motortje na. Maar dan komt daar een pick-up de bocht om en we mogen ons in de volle achterbak, bij een hele lading spullen, wringen. De laatste anderhalve kilometer, een zijweggetje in, moeten we toch nog lopen, maar we worden beloond met een heerlijk rustige plek aan een rivier met waterval. Op de rand van dit water en de jungle staat ons huisje voor de komende dagen: een grote bamboe bungalow met eigen sanitair. Met dat laatste zijn we maar wat blij, want zowel overdag als ’s avonds horen we veel dierengeluiden om ons heen en zodra de zon onder gaat wordt het hier aardedonker. Overigens rijdt de bus vanuit Pakse gewoon tot de afslag vanwaar wij anderhalve kilometer gelopen hebben en schijnen er tegenwoordig op die plek altijd wel tuktuk’s beschikbaar te zijn om je de tippel met een grote rugzak in de brandende zon te besparen.
Ook in de omgeving van Tad Lo staat, ondanks het toenemende toerisme, de tijd op veel plekken nog stil
De omgeving van Tad Lo
De volgende dag schijnt de zon weer en we gaan al vroeg op pad. De omgeving is echt fantastisch mooi en erg afwisselend. Een paar keer steken we de rivier over en we komen door een Ngai-dorp, met een “spirit-house” middenin het perfect ronde dorp. Hier leven de mensen nog zoals hun ouders en grootouders dat al jaren doen. Het voelt alsof we een stap terug in de tijd maken en dat op relatief korte afstand van ons behoorlijk Westers aandoende guesthouse.
Met een door een restauranteigenaar zelfgemaakt kaartje lopen we later nog naar Ban Nanong, een kluster van drie “minority-dorpjes”. Op korte afstand van elkaar wonen hier de Katu, Suay en Ta-oy, elk in hun eigen dorp. De blijdschap om zelfgemaakte kaartjes, die ervoor zorgen dat je op plekken kunt komen die je anders nooit had weten te vinden, verdwijnt altijd met elke pas extra die niet op de kaart staat. Zo is het ook nu weer een hele sjouw, ook al stonden de drie stipjes op nog geen centimeter van de verharde weg. De dorpjes zijn het echter wel waard. Op de terugweg komen er totaal onverwacht grote donderwolken van over een berg aanzetten en we moeten stevig doorlopen om er voor aan te blijven.
de omgeving van Tad Lo verkennen
Na de bui lopen we nog wat door de omgeving en bovenop een heuvel vinden we een klein klooster met enkele jonge novices (monniken in de dop). Het zijn grappige jongetjes, maar hun Engelse woordenschat is nog niet erg uitgebreid: “book?”, “chocolate?”. Tja.. de invloed die de komst van toeristen op veel plekken aan deze kant van de wereld heeft…
Terug naar Pakse en verder naar Savannakhet
Na een paar erg fijne dagen in Tad Lo met meer wandelingen en kleine dorpjes staan we te wachten op de bus naar Pakse. We hoeven niet lang te wachten op het bijzondere exemplaar dat de bocht om komt, met veel natuurlijke airco. Vooral bij de voeten tocht het lekker door, omdat door de roest en de gaten de bodemplaten nog nauwelijks herkenbaar zijn.
We hadden van te voren al gelezen en gehoord dat de bus naar Savannakhet niet bepaald een sneldienst is, maar dat hij zo traag zou zijn dat het bijna terug gaat in de tijd, daar waren we niet op voorbereid. Het begint al als we goed en wel 20 minuten onderweg zijn en het buspersoneel een half uur gaat zitten eten in een minuscuul wegrestaurantje, terwijl de passagiers geacht worden in de nog altijd draaiende bus te blijven zitten. Met een tempo van nauwelijks 60 kilometer per uur, op een kaarsrechte weg, en nog 2 uitgebreide stops bij snack-kraampjes langs de weg, doen we over een afstand van 230 kilometer meer dan 6 uur.
In Savannakhet waan je jezelf soms in een museum over de vorige eeuw
In Savannakhet zien we veel ouds: oude Sovjetauto’s, open riool, instortende koloniale huizen en als klap op de vuurpijl in één van de hotelkamers die we bekijken: een airco die nog gemaakt is in de USSR!
De zoutmijn van Savannakhet
We kijken wat rond in Savannakhet, bezoeken twee tempels in het centrum en zoeken een betere slaapplek, wat geen makkelijke opgaaf is in een plaats waar sinds het vertrek van de Fransen niet echt veel vooruitgang geboekt lijkt te zijn.
De volgende ochtend om 8 uur ontmoeten we Thipphako, onze Engelssprekende gids voor vandaag en een vrolijk mens. Na een half uurtje in de tuktuk stoppen we bij een zoutmijn, waar een werknemer ons rondleidt en laat zien hoe het zout op verschillende manieren gewonnen en in zakjes gedaan wordt voor de verkoop. Erg informatief! Dat de gemiddelde Aziaat werkelijk geen smaakpapillen of normale mond heeft, maar slechts een ronde opening om mee te praten (of ook vaak: te zingen), merken we weer eens als Thipphako werkelijk elke kans benut om “lekker” van het zout te snoepen. Later die dag gaat ze zich te buiten aan de meest zure vruchten en ander, naar Laotiaanse begrippen, “eetbaars” in het bos.
Zoutmijn bij Savannakhet
Bloemetjes en bijtjes in de omgeving van Savannakhet
Een paar kilometer vanaf de zoutmijn ontmoeten we ook onze lokale gids voor vandaag, een 58-jarige, erg aardige man uit het dorp vlakbij. Met z’n vieren lopen we over paadjes die je alleen kunt vinden als je de weg kent en onderweg stoppen we regelmatig om een plant of vrucht te proeven, of zelfs het vocht uit de takken van een bepaalde boomsoort te drinken. Ook de rode mieren kun je hier eten en Peter probeert er eentje. Erg zuur en dus naar Lao maatstaven: lekker! Ook zien we hoe de mensen hier via zelfgemaakte trapjes metershoog in dikke, oude bomen klimmen om honing te verzamelen en hoe ze olie uit diezelfde bomen halen om samen met bananenbladeren en boomschors kaarsen mee te maken.
Onze minitrekking is absoluut één van de leerzaamste activiteiten in Zuid Laos
Tijdens de lunchbreak, waarbij lokaal eten aan de rand van het meer, maar toch nog midden in de jungle op het programma staat, raken we flink aan de praat met onze beide gidsen. We komen er voor de zoveelste keer achter dat ze hier met veel dingen mijlenver achterlopen in vergelijking met Europa. Over dingen als “waar komen toch de baby’tjes vandaan” mag niet gepraat worden en zwemmen doe je volledig gekleed. Het lijken de jaren ’50 wel. Daarom zijn er veel vragen over waarom wij in Europa niet meer kinderen hebben dan onze portemonnee aankan, hoe wij dat dan precies doen, en zo zitten een meisje van 26 en een man van 58 vol verwondering te luisteren naar dingen die ze altijd al hebben willen weten, maar nooit kunnen vragen of snappen. De ene vraag na de andere wordt er afgevuurd en meer dan een uur te laat komen we bij het eind van de route door het bos, de Inghang stupa. Onderweg horen we nog het verhaal over een organisatie die in een bijzonder arm dorp in de buurt condooms kwam brengen. Omdat de mensen hier werkelijk nog geen idee hadden hoe het toch kon dat ze steeds meer kinderen kregen, terwijl ze die echt niet meer wilden, werden de condooms op bananen gedemonstreerd en in grote hoeveelheden achtergelaten. Een jaar later bleef het kindertal nog altijd in dezelfde mate toenemen, terwijl iedereen toch echt voor elke vrijpartij braaf een banaan van een condoom voorzag.
Onze gidsen en de Inghang stupa aan het eind van onze mini-trekking
Wil jij dit deel van Laos ook in je route opnemen, maar weet je niet precies wat handig is of haalbaar qua planning? Lees dan mijn uitgebreide blog over het kiezen van de ideale route door Laos. Ik adviseer routes van 2 weken tot 2 maanden.
Weer naar Vientiane
De bus naar Vientiane is overvol en voorzien van meer plastic stoeltjes in het gangpad dan we ooit gezien hebben. Als we na meer dan 9 uur bussen aankomen zijn we behoorlijk gaar. Vonden we de eerste keer in deze hoofdstad, komend vanuit Thailand, Vientiane nog een uit de kluiten gewassen dorp… na Noord-Cambodja en Zuid-Laos lijkt het toch een behoorlijke wereldstad. Er is zelfs een heuse kermis op de oever van de Mekong, met botsauto’s, springkussens, een draaimolen en blikgooien. Die botsauto’s lijken trouwens verdacht veel op diegenen die in de jaren ’80 bij ons hip waren, op het gat in de baan, de kapotte stroomdraden en de nieuwe, kleurige fluor-verflaag na dan.







